Engels
Transformation New Zealand, Catlins, petrified forest We needed to go to carefully step through the margins of the world drifitng from one foot to the next stumbling over seaweed like straps between petrified trunks, sturdier than rock, hardened under the weight of the dark refusing to let bonds fall apart. They drank the sea and submitted themselves, remained. Where low tide occasionally lays bare ancient wood we scrabbled about between panorama and explanation. Then we needed to move on, becoming passengers of the car on our way to each other. Vertaling: Susan Ridder In: Poetry New Zealand Yearbook 2021 Albany - Nijmegen 1947
When here had to become home again and you cast off what was lost when the apathy of the dead converged with the vigor of the living confusion arose and you were tangled up within. Where did you belong and would you still call it home tomorrow? In that turmoil you may have heard that a city across the ocean launched a ship of compassion with nourishment for your gaunt child. In a jacket gifted by a stranger hope was woven like thread sent from there to a broken here it sailed between the distant rivers. Translation: Julie Miracle, Radboud in'to Languages, March, 2018 Crossing over
Once more in the floodplains the restlessness of mortals reigned yet they wore different helmets, blue and yellow high on their heads like cheery caps. We strived to fathom the distant movements begged the river for restraint and again and again recalled the sapper how he urged a canvas boat across the naked water at 15.00 hours that Wednesday in ’44. Looking back we may grant him and his comrades minutes of silence, but never more the promised night, the fairly safe darkness. The arch has been hoisted, the coolness of concrete kept. We saw yonder the row of steadfast columns growing considered long enough the far side far. There now lies a bridge that bears the passing. Uit: Stadsgedichten, 2015 translation: Radboud in’to Languages, 2019 DuitsObdach des Anfangs
Sie lauschte dem Geläut der Kirchenglocken. Ein klares Geräusch, doch zu beharrlich. Sie wusste, wie die Kirchgänger kamen, in bunten Sommerkleidern und Hemden mit kurzen Ärmeln. So würden sie singend über den großartigen, begeisterten Wind vom Weg abgekommene Gedanken glätten. Pfingstsonntag. Irgendwo im Villenviertel mühte sich der Ehemann mit ihrem Sohn ab. Er schob das Kind in einem zusammenklappbaren Buggy vor sich her, unterwegs zu anderen Kindern, bei einem Sandkasten unter einer Platane. Nicht zu ertragen, murmelte sie, im Licht des Tages gibt es nichts in diesem Viertel, das aufsteigt oder verschwimmt und morgen wischt wieder eine Bekannte Staub; ich habe verpasst mich ganz zu versenken in Lied zweihundertachtundvierzig, ein Haus gebaut, das in einer Konstellation aus Beweggründen verschwindet, im Klavier, der Couch und den Übergardinen. Würde ich mich doch an einem Zügel treiben lassen, der geliebte Bande zerreißt, ohne mich weiter zu kümmern um Struktur oder Dauer, bestimmt im Windstoß umherzustreifen auf der Suche nach einem Obdach des Anfangs. Aus dem Niederländischen von Stefan Wieczorek Uit: Veerstraat, 2001, De Arbeiderspers FransRue du bac
Des blaireaux y habiteraient, dit-on ; plus invisible que le bac d’antan. Bin plus de choses arrivent ici que je ne remarque pas, coutumière de la ville, exercée à passer mon chemin, à éviter des impressions. Un bref instant je laisse mon étonnement s’eveiller encore devant des jardins sur des garages et des arbres plantés dans du géosynthétique. Mais là où le pays s’est laissé lentement modeler en trois terrasses par une rivière et à nouveau reconstruire en faux plat, où la terre en sa somnolence se retourne, il faut savoir s’arrêter et attendre ; ton cœur un animal prudent. Traduit du néerlandais par Frans de Haes. In Septentrion 2002, nr. 3, Uit: Veerstraat, 2001 Pas tout ne doit exister
Pendant des heures Amanda et son père parlent de rien. Rien est bien réel car inchangeable comme est stable ma méfiance des chiens quoiqu’elle dépende de la taille du chien ce qui est trop peu de rien. Amanda a un chien. Dans son livre elle le sort. De même Brian dit un brin à propos de rien. Tout comme le vide c’est impossible, des choses doivent alors se produire. Il veut dire l’univers qui se met en branle comme une roue qui s’invente elle-même. Cette nuit le chien d’Amanda me guettait fillette de sept ans figée, bouchée toute prête. Ah, corps! Pas tout ne doit exister. Même Celui qui fut à jamais éternel, peut passer. Traduit du néerlandais par Frans De Haes. In Septentrion, 2017, nr. 1, Uit: Ergens slapen de anderen IndonesischPemberhentian sementara di Singapura
Jam-jam tenang disaat keterburuan belum kembali. Penumpang yang sementara tak bisa berlanjut, menatap lewat ikan-ikan yang lelah dalam titik kematian dari pergerakan. Di atas karpet yang halus terdorong bakat untuk menunggu. Kesejukan menembus hawa dari luar yang tak aku kenal hangat dan lembab seperti dalam organ ususku. Aneh tersesat dalam tubuh yang membawa pasport dengan informasiku. Dalam peregangan waktu roti kumakan, botol kuisi; aku hidup dalam isyaratku. Samar-samar masih sukacita. Aku telah di negeri dengan pepohonan dengan bunga merah. Terjemahan: © Siti Wahyuningsih dan Albert Hagenaars 28-10-2018 Uit: Ergens slapen de anderen Kunjungi juga: Frozen Poets - Patung-patung, kuburan dan jejak lain dari penyair2 www.alberthagenaars.nl https://puisibelanda.blogspot.com Tak menemukan sesatu
Ketika saya merapikan lemari kerja saya menemukan potongan metal ukuran dua kali tiga centimeter dengan pipa kecil yang janggal. Saya tidak tahu bahwa semacam itu ada dan saya telah mempunyainya. Itu kelihatan aneh tetapi berguna dan bertujuan. Begitu hadir dengan sungguh dan bernilai tak terbantahkan. Saya memutarnya di antara jemariku seperti meraba bisa mengungkap kegunaannya. Seseorang mampu berbicara apa manfaatnya mampu bilang jangan buang itu seseorang yang tahu semua koneksi di dunia. Terjemahan: © Siti Wahyuningsih dan Albert Hagenaars 07-09-2015 Uit: Restruimte www.alberthagenaars.nl https://puisibelanda.blogspot.com |
Transformatie New Zealand, Catlins, petrified forest We moesten gaan om met voorzichtige stappen te lopen door de marge van de wereld zwervend van de ene voet naar de andere struikelend over wieren als riemen tussen versteende stammen, sterker dan rots, die zich hardden onder de zwaarte van het donker niet toelieten dat het verband uiteen zou vallen. Ze dronken de zee en droegen zich over, bleven. Waar eb voormalig hout sporadisch blootlegt zochten we tussen verklaring en uitzicht. Toen moesten we verder om te worden van de auto de inzittenden onderweg naar elkaar. Albany – Nijmegen 1947 Toen het hier weer thuis moest worden en je poogde kwijt te raken wat weg was toen onder één dak het getalm van de doden hokte met de drang van de levenden stond de verwarring op en jij was alles ineen die kluwen. Waar woonde je en waar je woonde was je daar ook morgen nog? In die chaos hoorde je of hoorde je niet dat van over de oceaan een stad het schip van mededogen stuurde met levertraan voor je mager kind. In de jas voor jou van een onbekende zat de hoop geweven, ginds zonden ze hem naar het geschonden hier hij voer tussen de verre rivieren. Oversteken Opnieuw heerste in de uiterwaard het rusteloze van stervelingen maar ze droegen andere helmen, blauwe en gele hoog op het hoofd als uitgelaten petten. We trachtten de verre bewegingen te doorgronden verzochten de rivier dringend zich te gedragen en keer op keer dachten we terug aan de geniesoldaat hoe hij een canvas boot over het blote water joeg die woensdag om vijftien uur in ‘44. Achteraf kunnen we hem en zijn kameraden minuten stilte geven, maar nooit meer de beloofde nacht, het tamelijk veilig duister. De boog is gehesen, de koelte van beton bewaakt. We zagen ginds het roerloze van pijlers groeien beschouwden lang genoeg de overkant als overkant. Er ligt een brug die het voorbijgaan draagt. Verblijf van aanvang Ze luisterde naar het luiden van de kerkklokken. Een helder geluid, maar te bestendig. Ze wist hoe de kerkgangers kwamen, in kleurige zomerjurken en overhemden met korte mouw. Zo zouden ze zingend over de geweldige gedreven wind op drift geraakte gedachten ontzenuwen. Pinksterzondag. Ergens in de villawijk ploeterde haar echtgenoot met hun zoon. Hij duwde het kind voort in een inklapbare wandelwagen, op weg naar andere kinderen, bij een zandbak onder een plataan. Niet te verdragen, prevelde ze, in het licht van de dag is er niets in deze wijk dat opstijgt of vervaagt en morgen neemt opnieuw een bekende het stof af; ik heb verzuimd me te laten gaan op gezang tweehonderdachtenveertig, een huis gebouwd dat verdwijnt in een constellatie van beweegredenen, in de piano, het bankstel en de overgordijnen. Durfde ik maar gedreven te worden aan een teugel die geliefde banden stukbreekt, zonder me te bekommeren om structuur of duurzaamheid, bestemd tot zwerven binnen een windvlaag op zoek naar een verblijf van aanvang. Veerstraat Ze zeggen dat er dassen wonen; ze zijn onzichtbaarder dan het voormalig veer. Er gebeurt hier meer dat ik niet opmerk, de stad gewend, erin geoefend door te lopen, indrukken te ontwijken. Kortstondig laat ik mijn verwondering nog wekken door tuinen op parkeergarages en bomen geplant in enkadrain. Maar waar het land zich traag door een rivier tot drie terrassen bouwen liet en weer reconstrueren tot vals plat, waar grond zich omdraait in zijn sluimer moet je kunnen stilstaan en wachten; je hart een voorzichtig dier. Niet alles hoeft te bestaan Amanda en haar vader praten uren over niets. Niets is werkelijk want onveranderlijk zoals mijn argwaan voor honden stabiel is hoewel afhankelijk van de grootte van de hond dus toch te weinig niets. Amanda heeft een hond. In haar boek laat ze hem uit. Ook Brian zegt iets over niets. Net als leegte is het onmogelijk, dan moeten er dingen gebeuren. Hij doelt op het heelal dat op gang komt als een wiel dat zichzelf uitvindt. Vannacht loerde de hond van Amanda naar mij stokkend meisje van zeven, hapje dat klaarstaat. Ach lichaam. Niet alles hoeft te bestaan. Zelfs Hij die altijd eeuwig was, kan voorbijgaan. Tussenlanding in Singapore De kalme uren als haast nog niet terugkeert. Tot stilstand geraakte reizigers starend langs lome vissen in het dode punt van een beweging. Over zacht tapijt rol ik mijn talent van wachten. Door het koele zweemt een buiten dat ik niet ken warm en vochtig als in mijn organen. Het is vreemd te dwalen in een lichaam dat een paspoort draagt met mijn gegevens. In uitgerekte tijd eet ik een boterham, vul mijn drinkflesje; ik leef in mijn gebaren. Vaag nog de vreugde. Ik was in een land met aan de bomen rode bloemen. Iets niet vinden
Bij het opruimen van de werkkast vind ik een stukje metaal van twee bij drie met een bizar buisje. Ik wist niet dat zoiets bestond en dat ik het had. Het ziet er vreemd uit maar nuttig en doelgericht Zo onbuigzaam aanwezig en onweerlegbaar de moeite waard. Ik draai het tussen mijn vingers alsof een gebaar het gebruik kan onthullen. Iemand kan zeggen waar het voor dient kan zeggen gooi het niet weg iemand die in de wereld de verbindingen kent. |