Op straat
Net als de duif en de kauw die het niets kan schelen hoe glanzend een auto is of hoe ordelijk het verkeer zoek je de straat af, met trage voeten de zekere straat. Alleen al alleen zijn in de lange straten van onze stad; je lijf houdt het uit, deze wereld, dit even. Wind die de regen slaat, jou voortduwt; je bent van het weer, grond is je lichaam daaruit sta je op. Maar zet toch de zon aan. Stilletjes loop je bij het keurige vandaan zonder nadruk of binding ga je toe naar de aarde; as en bot in de boog van een pad aan de rand van een hof gedekt door het geluid van de straat. |